Monday, March 26, 2007

Andesrituelen.

Amigos,

Ik heb gisteren deelgenomen aan twee merkwaardige Andesrituelen.

1. In de voormiddag rolden Calixto Mamani (Aymara en Oblaat) en
ikzelf over de grond in Chuzekery, terwijl men ons met bloemen
bestrooide. Met dit ritueel werden onze eigendomsrechten bezegeld
van een heuvelrug met wat vlakte en water er om heen. De bedoeling
is dit terrein aan de rand van de stad, tot een ecologisch en
cultureel park om te toveren, beheerd door een Ecologische Andijnse
Stichting. Zo willen we vermijden dat deze brok natuurschoon en
cultureel erfgoed onder de voet gelopen wordt door de oprukkende
mijnbouw of de urbane expansie.

Er staat veel op het spel, want het gaat niet om zomaar een
doodgewoon heuveltje. Het is bezaaid met meer dan twintig (ruines
van) grafbouwwerken. Onderzoek van de stro-halmpjes in de muren van
deze "chullpas" heeft aangetoond dat zij uit de dertiende eeuw zijn,
van vóór de Inca-tijd dus. Tot nu toe zijn ze permanent blootgesteld
aan vernieling en roof. Onze taak wordt het nu, respect, waardering
en belangstelling op te wekken voor deze stenen getuigen van de
historische aanwezigheid van de Uru-, Aymara- en Quechua-volkeren
binnen de stadsgrenzen. Aan een volk een stukje van zijn
geschiedenis teruggeven, kan van groot belang zijn, vooral dan in
tijden van migratie, culturele herwaardering en etnische
re-identificatie.

2. En deze namiddag was ik uitgenodigd op een "Aymara-doopsel", een
nieuw ritueel eigenlijk, dat voor zover ik weet voor het eerst in
die vorm werd gevierd. Felix Cárdenas en Francisca Alvarado lieten
hun zoon Inti Paulo "dopen" binnen de Aymara-gemeenschap. Dooppeter
was Juan del Granado, de burgemeester van La Paz. Tijdens de
toespraken had men het vooral over dekolonisering, maar meteen ook
over interculturaliteit. Het is een nieuwe Aymara-ritus, opgebouwd
uit elementen van bestaande ritussen, binnen het kader van wat toch
eigenlijk een sacrament van de kerk is. "Er bestaan reeds
Aymara-huwelijken in de streek van La Paz", zei Felix, "binnen
enkele jaren zal het gebruikelijk zijn onze kinderen volgens onze
eigen gebruiken te laten dopen."

Ik dacht toen: we vinden het een hele krachttoer dat de kerk erin
geslaagd is van een regelrechte vervolging van de Andesgodsdiensten
te evolueren tot een schuchter gebruik van enige cultuureigen
elementen in de eredienst. Maar hoe weinig aandacht en begrip
brengen we toch op voor het feit dat men reeds lang tekens en
symbolen uit de katholieke kerk binnenbrengt in de religieuze
leefwereld van de Andes. Te verwachten valt dat dit, naarmate dit
openlijk kan, steeds meer zal gebeuren. Dat zou wel eens als gevolg
kunnen hebben dat de Andesgodsdienst zich stilaan als een
alternatieve "kerkgemeenschap" zal manifesteren, op basis van een
structurering ontleend aan de bestaande kerken.

Uiteraard was ook Eva op de viering, het dochterje van president Evo
Morales, en halfzus van de dopeling Inti Paulo. Aan Francisca, hun
gemeenschappelijk moeder, stelde ik ooit voor om in CETHA Socamani
haar middelbare studies af te werken. Ze deed het samen met Monica
Flores en binnenkort beeindigt zij nu haar universitaire studies als
advokate.

3. Het Andesverleden brengt bouwstenen aan voor de toekomst. Als ik
zo overloop wat ik vandaag heb gezien en beleefd, vraag ik me toch
wel af wat zal gebeuren, als men binnen de kerk de al zo beperkte
ruimte voor theologisch reflectie en actie rond bevrijding en
culturele diversiteit, nog verder zoekt af te bouwen.

4. En wat met de ecologische problematiek? Onze bijeenkomst over
"Milieugerechtigheid en mijnbouw in Latijns-Amerika" is voorbij en
is goed geweest. Er namen meer dan 40 mensen aan deel, waaronder
veertien bezoekers uit acht verschillende landen. In de
slotverklaringen - voor samenleving en kerken - zijn een aantal
kerngedachten samengebald. Aan de universiteit had een openbaar
debat plaats. En het "Observatorium voor Milieuconflicten" kan van
start gaan. In wat volgt alleen maar wat persoonlijke
kanttekeningen.

- De groeiende agresiviteit van de mijnexplotatie wegens de gestegen
prijzen, zorgt overal voor meer en grimmiger conflicten tussen
mijnbedrijven en rurale gemeenschappen of urbane centra.

- Er zijn toch ook wel nogal wat regionale verschillen. Waar de
mijnbouw nieuw is (Guatemala, Ecuador,...), hebben de bedrijven
aanvankelijk vrijer spel, maar als het volksverzet eenmaal op gang
komt, is het onverzettelijk. Waar men sinds lang heeft leren/moeten
leven met de mijnbouw (zoals in Oruro) zijn de reacties meer
berekenend. Overal komt het er uiteindelijk op aan voorwaarden te
stellen aan mijnexplotaties: die kan niet overal en niet met om het
even welke technologie.

- Mijnen coordineren onderling hun strategische zetten om aan de
betrokkenen een sociale licentie te ontfutselen. Ze zijn daarbij
bereid heel ver te gaan in de verdediging van hun belangen. De
relaties tussen hun "begunstigden" of "slachtoffers" (naargelang de
visie) zijn veel minder intens. Vandaar de oproep tot onderlinge
solidariteit.

- Het is niet gemakkelijk groepen en mensen te helpen om
onmiddelijke (relatief kleine) voordelen af te wegen tegenover
risico's en blijvende of langdurige nadelen.

- Dat de minister van mijnbouw op de bijeenkomst de mijnpolitiek van
Bolivia kwam uitleggen, werd als positief ervaren. Dergelijke
contacten met ecologisten zijn in andere landen ondenkbaar.

- Op vele plaatsen is de kerk bij deze problematiek betrokken,
vooral aan de basis, als nieuwe concretisering van de
"voorkeursoptie voor de armen". Economisch sterke en machtige
bedrijven, staan tegenover arme, bedreigde basisgemeenschappen.

- Enz...

5. Een constante is ook dat de rol van de sociale
comunicatiemiddelen primoriaal is. De bedrijven doen dan ook al het
mogelijke om die onder controle te houden.
Dat hebben we dezer dagen nog maar eens mogen ondervinden bij de
gretige verspreiding van een aanklacht van de vakbond van de
arbeiders van de goudmijn Inti Raymi tegen ons. Naar aanleding van
een zogenaamd valse informatie van CEPA over de buitengewone
winstmarges van de wereldgoudreus Newmont, betichtten de mijnwerkers
er ons van "milieuterroristen" te zijn. Dat de gegevens (ontleend
aan Reuters) eigenlijk correct waren, bleek achteraf geen
nieuwswaarde meer te hebben,... Gelukkig kunnen we toch nog bij
Radio Bolivia en Radio Pio XII terecht. En blijft onze "Chiwanku"
(infoblaadje "De Merel") overal rondfladderen.

Vanuit een herfstig Oruro,

Gilberto

Sunday, March 4, 2007

Watersnood en Staatsmijnen.

Dag elkeen,

2007: het Jaar van de Mijnbouw. Zo kondigde de regering het aan. Maar tot nu
toe werd het vooral het Jaar van de Watersnood: te veel water in de tropen,
te weinig op de hoogvlakte.

1. De resultaten op het vlak van de mijnpolitiek zijn nochtans opmerkelijk.
- Ondanks bikkelharde protestacties in La Paz, slaagt de regering er in de
cooperaties uit het mijncentrum Huanuni te houden en zo conflicthaarden voor
de toekomst te vermijden. De leden van de mijncooperaties kregen de keuze:
arbeider worden in het staatsbedrijf of hulp aanvaarden om elders een nieuwe
explotatie te starten.
- De nationalisatie van de tinssmelterij van Vinto werd doorgevoerd. De
bestaande wantoestanden werden bloortgelegd. En nu is men ook een kijkje
aan het nemen hoe de situatie is in de andere bedrijven van ex-president
Sánchez de Losada: Porco, Colquiri, Bolivar.
- Er werd een contract ondertekend voor de explotatie van de Mutún, een van
de grootste ijzerbergen ter wereld, dicht bij de Braziliaanse grens, met
Jindal, een bedrijf uit India. De regering haalde uiteindelijk voor een
groot deel haar slag thuis: meer bijdrage aan de staat en een hogere prijs
voor het gas dat men zal gebruiken.

2. Vorige week, net voor het tot deze akkoorden kwam, was Guillermo Dalenca,
minister voor mijnbouw, bij ons op bezoek in CEPA. Aan een dozijn
organizaties, die met de mijnexplotaties begaan zijn, kwan hij de
regeringspoltiek uit de doeken doen. Wat hij vooropstelde, wordt intussen
doorgevoerd. COMIBOL, het staatsbedrijf, wordt verstevigd; cooperaties
moeten de principes van het cooperativisme naleven, willen ze steun krijgen
.. Privé-bedrijven, die correct handelen, worden gerespecteerd. En de staat
zal de controle over de productie en de comercialisering van de mineralen op
zich nemen, te beginnen met tin en... goud. De vragen uit het publiek waren
niet mis. Emilio van CEPA had het uiteraard over de milieuproblematiek.
Antwoord: nieuwe bedrijven worden aan strikte normen onderworpen en de staat
zal geleidelijk de sanering van de negatieve gevolgen van bijna vijf eeuwen
agressieve mijnexplotatie op zich nemen. Daarna kwam een mijnwerkersvrouw
aan het woord: "Meer inkomens betekent niet noodzakelijk een verbetering van
de levenskwaliteit in onze families. Welke zijn jullie voorstellen om
negatieve gevolgen weg te werken en een integrale ontwikkeling in de
mijncentra en de streek op gang te brengen?" Zo ver gaat de planning
blijkbaar nog niet.

3. Terwijl men naar buiten toe uiteraard stoer moet doen, vraagt men zich
binnenskamers wel af of het herboren staatsbedrijf COMIBOL die enorme taken
zal aankunnen. Onrechtstreeks zitten we mee in de boot.
- De gerent (Francisco Infantes) en de juridische adviseur (Clemente Paco)
van de smelterij van Vinto, zijn vroegere medewerkers van het Diocesane
Centrum voor Sociale Pastoraal.
- Als CEPA begeleiden we de georganiseerde rurale gemeenschappen (CORIDUP)
om samen met het mijnbedrijf van Huanuni en het ministerie, een plan uit de
werken om verdere vervuiling van landbouw- en graasgronden tegen te gaan.
- Volgende week (9-11 maart) organiseren we een internationale bijeenkomst
over "Milieu-rechtvaardigheid en mijnbouw in Latijns-Amerika". In vele
landen kampt met men gelijkaardige problemen en conflicten tussen
mijnbedrijven en rurale gemeenschappen of urbane centra. Tijd dus om samen
eens de bril "zien-oordelen-handelen" op te zetten. Heel wat genodigden
komen uit kerkelijke kringen. We koesteren de stille hoop een steentje (een
zandkorreltje) aan te brengen voor de Vijfde Latijnsamerikaanse
Bisschoppenconferentie in de maand mei in Aparecida (Brazilië). De optie
voor de armen staat in deze globaliseringstijd immers voor nieuwe
uitdagingen. "Dat niemand bloed spuwe, opdat anderen het beter zouden
hebben", zong ooit Yupanqui.
Toen ging het over de stoflong van de mijnwerkers. Nu ook over het recht op
een gezond leefmilieu van grote, meestal Indiaanse, bevolkingsgroepen. Tot
voor kort vond men het onvermijdelijk en dus aanvaardbaar dat mijnwerkers
gemiddeld amper 40 jaar oud werden. Nu vindt men het nog te aceptabel met
vermijdbare contaminatie en risicos te moeten leven. Dit
"sterven-om-te-produceren" moet "produceren-om-te-leven" worden.

Maar hier en nu, gaat het ook om duizenden families die gave en goed,
onderdak, oogst en vee verloren hebben of aan het verliezen zijn, omwille
van overstromingen in het laagland of droogte en vorst op het hoogland.

Con un saludo fraterno,

Gilberto